Een kasteel

Een kasteel in de Middeleeuwen leek net een dorp, maar dan in het klein. Het brood werd zelf gebakken en ook de dieren werd zelf geslacht. Het maken van kleren werd ook allemaal zelf gedaan. Op een kasteel woonden ook allerlei soorten mensen. Ten eerste natuurlijk de kasteelheer zelf, samen met zijn gezin. Verder vind je in het kasteel ook: dienstmeisjes (voor het schoonmaken), bedienden (om de gasten te bedienen), stalknechten (zodat de stallen schoon bleven en de paarden goed verzorgd werden), koks (voor het eten van de familie en de gasten), torenwachters (om op de uitkijk te staan of er geen gevaar dreigde), soldaten (voor verdediging of aanval), jagers (om voor het dierlijk voedsel te zorgen). Er waren ook metselaars en timmerlieden voor het bijhouden van het kasteel. Ook vind je ook schoenmakers, een zadelmaker, een smid, een bakker, een houthakker en een schrijver op het kasteel. Tot slot was er ook een kapper, deze was ook vaak de heelmeester. De zieke mensen werden bij de heelmeester gebracht, hij zorgde ervoor dat mensen weer beter werden. Ook verzorgde hij de mensen terwijl ze ziek waren. De heelmeester gebruikte hiervoor vaak kruiden, hier werden drankjes en zalfjes van gemaakt. De heelmeester was dus een soort dokter.